Als je een contract hebt met een werknemer, en je geeft deze werknemer de opdracht om voor een ander te gaan werken, dan ben je in feite een uitzendbureau (en sluit je een inleenovereenkomst met die andere partij). Geef je diezelfde werknemer een opdracht om hetzelfde werk uit te voeren, maar dan onder jouw eigen verantwoordelijkheid en toezicht, dan ben je een opdrachtnemer of aannemer. De grens tussen deze constructies lijkt heel duidelijk, maar wil in de praktijk nog wel eens vervagen. Dit kan tot zeer ongewenste resultaten leiden.
In een recente uitspraak heeft de rechtbank Overijssel verklaard dat PostNL verplicht is om aan een groep werknemers, die op basis van een overeenkomst van opdracht, dan wel een overeenkomst van aanneming, met een andere partij bij haar de post sorteerde, hetzelfde loon verschuldigd is als het loon dat zij uitbetaalt aan postsorteerders die rechtstreeks bij haar in dienst zijn. Deze verplichting komt voort uit artikel 8 Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). In het vakjargon heet deze verplichting ook wel het “loonverhoudingsvoorschrift”.
Loonbetalingsverplichting onder de inleenovereenkomst
Het loonverhoudingsvoorschrift creëert een verplichting voor zowel de partij die werknemers inleent als de partij die werknemers uitleent om deze werknemers het juiste loon toe te kennen. Dat is op het eerste gezicht een onevenwichtige bepaling; de betreffende werknemers hebben immers een arbeidsovereenkomst met de partij die uitleent, en deze partij zal dan ook voor hun loonbetaling zorgen. Hoe kan de inlenende partij dan weten of zij wel het juiste loon krijgen betaald? En toch kunnen deze werknemers ook de inlenende partij aanspreken op de betaling van (het juiste) loon. Het is voor de inlenende partij daarom heel belangrijk om hier goede afspraken over te maken met de uitlenende partij, en om elkaar goed te informeren over het loon dat binnen de organisatie van de inlener geldt en het loon dat de uitlener aan de werknemer betaalt.
Maar wat gebeurt er als partijen helemaal niet de bedoeling hebben om een werknemer in-/uit te lenen? Wat als partijen voor ogen hebben om met elkaar een opdrachtgever-opdrachtnemer of relatie aan te gaan zoals bedoeld in artikel 7:400 BW, waarin het (in beginsel) voor de opdrachtgever niet uitmaakt welk salaris de opdrachtnemer zijn werknemers betaalt? Of als partijen willen afspreken dat de ene partij “een werk van stoffelijke aard” voor de andere partij te produceren, zoals bedoeld in artikel 7:750 BW? In dat geval kan er toch sprake zijn van een (verkapte) inleenovereenkomst.
Kenmerken van de inleenovereenkomst
Artikel 1 lid 1c van de Waadi stelt dat er in de volgende situatie sprake is van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten:
“het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander voor het onder diens toezicht en leiding, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, verrichten van arbeid.”
Het belangrijkste punt van deze definitie is zonder twijfel “onder diens toezicht en leiding”. Dat is wat de inleenovereenkomst met name onderscheidt van de overeenkomst van opdracht of de aannemingsovereenkomst. Onder deze laatste twee overeenkomsten voert de werknemer zijn werkzaamheden uit onder leiding en toezicht van zijn eigen werkgever; de partij waarmee hij een arbeidsovereenkomst heeft.
Het is niet voldoende als partijen op schrift zetten dat zij een overeenkomst van opdracht of een aannemingsovereenkomst willen sluiten; het gaat (hoofdzakelijk) om de feitelijke uitvoering van de overeenkomst. In de eerder aangehaalde uitspraak van de rechtbank Overijssel in de zaak van PostNL wordt een aantal omstandigheden genoemd die ertoe kunnen leiden dat er sprake is van een inleenovereenkomst, terwijl partijen dat niet voor ogen hadden.
Zo oordeelde de rechter dat het vast is komen te staan dat PostNL niet de overeenkomst was aangegaan vanwege de expertise in postsortering van de andere partij. Sterker nog, de andere partij bij de overeenkomst had nog helemaal geen ervaring met postsortering voordat zij de overeenkomst met PostNL aanging.
Ook stelde de rechter vast dat het sorteren van post uitsluitend in het pand van PostNL werd verricht, met gebruik van postsorteermachines en overige bedrijfsmiddelen van PostNL. Daar vroeg PostNL geen vergoeding voor. Dit is ongebruikelijk in een overeenkomst van opdracht of aanneming.
Daarnaast stelde de rechter vast dat PostNL in vergaande mate was betrokken bij de selectie van het personeel. Zo bepaalde PostNL dat iedere werknemer diende te beschikken over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), en diende elke werknemer eerst te slagen voor een door PostNL aangeboden opleiding. PostNL bepaalde vervolgens de werkroosters en spoorde de werknemers aan om volgens de “lean”-werkmethode te werken. Ook stelde de rechter vast dat PostNL volgens de overeenkomst de managementrapportages van de andere partij mocht controleren. Hoewel PostNL geen gebruik maakte van die bevoegdheid, werd het enkele bestaan daarvan door de rechter al beoordeeld als een inbreuk op de zelfstandigheid die een opdrachtnemer of aannemer normaal gesproken toekomt.
Ten slotte overwoog de rechter nog dat de andere partij in de overeenkomst met PostNL geen noemenswaardig ondernemersrisico loopt, temeer omdat deze partij niet zelf het werkrooster bepaalt. Het ondernemersrisico is ook een typisch kenmerk van een overeenkomst van opdracht of aanneming.
Conclusie: de valkuilen van een inleenovereenkomst
Zoals uit het voorgaande blijkt, is er een aantal aspecten van een overeenkomst van opdracht en een overeenkomst van aanneming die je goed dient te overwegen om ervoor te zorgen dat deze overeenkomst niet (achteraf) beschouwd wordt als een inleenovereenkomst. Zo moet je erop letten dat jouw bedrijf wel (aantoonbaar) de juiste expertise in huis heeft en dien je afspraken te maken over de middelen waarmee de opdracht wordt vervuld.
Als een overeenkomst achteraf wordt beschouwd als een inleenovereenkomst dan kan dat, naast het feit dat er ongewenste loonaanspraken kunnen volgen, ook als gevolg hebben dat jouw bedrijf wordt beboet omdat je niet zomaar personeel mag uitlenen. Om dit te mogen doen, moet je deze activiteit in ieder geval bij de Kamer van Koophandel hebben ingeschreven.
Sta jij op het punt om een overeenkomst van opdracht of aanneming aan te gaan, maar wil je niet het risico lopen dat dit achteraf als inleenovereenkomst wordt gezien? Of ben je juist van plan om werknemers aan een andere organisatie uit te lenen, en wil je dit vooraf goed geregeld hebben? Neem dan contact op met de specialisten van facily LAW. Zij kunnen een overeenkomst voor jou op deze punten beoordelen of een overeenkomst voor jou opstellen, die aan al deze vereisten voldoet.