In het contractenrecht geldt de ingebrekestelling nogal eens als de doos van Pandora. Als de prestatie van de contractspartij (bijvoorbeeld een aannemer) niet aan de gemaakte afspraken voldoet, moet die contractspartij in beginsel een tweede kans krijgen, om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.* Die tweede kans wordt geboden via een ingebrekestelling. Een ingebrekestelling is een schriftelijke aanmaning van de schuldeiser aan de schuldenaar om een gebrekkige prestatie alsnog te herstellen, aldus de wet. De term “schriftelijk” moet niet worden verstaan als “brief”. Ook ingebrekestellingen per fax en langs elektronische weg, zoals per e-mail, sms en – wat mij betreft – WhatsApp zijn rechtsgeldig. Zonder ingebrekestelling treedt het verzuim niet in en zonder verzuim kan geen schadevergoeding worden gevorderd. Het verzuim treedt in als de schuldenaar de voor prestatie gegeven termijn ongebruikt laat verstrijken. Hierop gaat het in procedures nogal eens mis.
* Overigens: de tweede kans hoeft niet te worden geboden, als partijen een deadline voor het leveren van de prestatie hebben afgesproken of als de schuldenaar aan de schuldeiser meedeelt dat hij niet deugdelijk gaat presteren.
Waar moet de ingebrekestelling uit bestaan?
De ingebrekestelling moet een opsomming van de gebreken bevatten en een concrete termijn stellen waarbinnen de gebreken hersteld moeten zijn. Als de schuldeiser niet over de expertise beschikt om precies te benoemen wat aan de prestatie schort (hij weet bijvoorbeeld dat het gekochte apparaat het niet doet, maar niet waar dat aan ligt), mag hij het houden bij een meer globale omschrijving. Daarnaast moet een “redelijke termijn” worden gegund aan de schuldenaar om de gebreken alsnog te herstellen. Wat “redelijk” is, is een bron van discussie. Bekeken dient te worden, hoe lang het normaliter duurt om het gebrek te herstellen. Als een brug moet worden vervangen, is een hersteltermijn van twee dagen doorgaans te kort. Voor het verrichten van een betaling kan het lang genoeg zijn.
Maar wat nu als partijen al enige tijd in gesprek zijn voordat de ingebrekestelling wordt verstuurd en de in de ingebrekestelling genoemde termijn erg kort is? Dit komt vaker voor dan je denkt. Een ingebrekestelling klinkt heel stoer, maar de standaard juristentaal die erin gebezigd wordt, komt vaak dwingend over en zet daardoor de relatie tussen partijen op scherp. Als het even kan, willen partijen een ingebrekestelling vermijden, om de commerciële betrekkingen maar niet te schaden.
Hoge Raad: de soep van ingebrekestelling wordt niet heet gegeten
De Hoge Raad oordeelde in een belangrijk arrest van 11 oktober 2019 pro de schuldeiser dat de aangesproken schuldenaar niet stil mag zitten:
“De lengte van de termijn voor nakoming die aan de schuldenaar moet worden gegeven, hangt van de omstandigheden af. Een relevante omstandigheid is de tijd die de schuldenaar vóór de aanmaning heeft gehad om zich voor te bereiden. In de meeste gevallen staat het de schuldenaar niet vrij om te wachten met het verrichten van voorbereidende handelingen tot hij aangemaand wordt.”
Volgens de Hoge Raad mag de fase voorafgaand aan de ingebrekestelling dus meewegen. Termijnen die eerder zijn gesteld en het eerder door de schuldeiser sommeren van de schuldenaar kunnen van belang zijn bij de beoordeling van de redelijkheid van de in een aanmaning gestelde termijn. Dat de schuldeiser voorafgaand aan de aanmaning termijnen heeft gesteld of de schuldenaar heeft gesommeerd, kan meebrengen dat de in de aanmaning gestelde termijn korter mag zijn dan wanneer de schuldenaar niet al eerder een termijn was gesteld of gesommeerd. Ook door de schuldenaar zelf gewekte verwachtingen ten aanzien van de termijn van nakoming wegen daarbij mee.
Dit oordeel is vernieuwend, omdat in de lagere rechtspraak nogal eens uitsluitend op de ingebrekestelling werd gefocust. Nu is duidelijk dat ook de communicatie voorafgaand aan de ingebrekestelling meetelt. Verder is mooi het oordeel dat de ingebrekestelling vooral bedoeld is om tot een redelijke oplossing te komen en ook in de praktijk zonder rechtskennis moet kunnen worden toegepast. Dit oordeel brengt naar mijn mening mee dat ook brak geformuleerde brieven het predicaat “ingebrekestelling” kunnen dragen.
Voor de schuldenaar wordt het dus nog meer zaak pro-actief te handelen in geval van een tekortkoming en niet lijdzaam af te wachten en hopen dat de storm overwaait. Voor de schuldeiser blijft precies over, wat in de oorspronkelijke doos van Pandora ook overbleef: hoop (op een goede toekomst).